img 2231 1Dan zit je dus in de wachtkamer van de kaakchirurg. Gelukkig niet voor mezelf (ben niet zo’n held), maar voor onze oudste. Hij bleek zonder verstandskiezen ook genoeg verstand te hebben, dus die mochten er uit. Het zou ook jammer zijn van het jarenlang beugelen. Maar zoals elke rechtgeaarde moeder zat ik zelf ook wel een beetje in de piepzak. Je probeert je kind (want dat blijft ie altijd) bemoedigend toe te spreken. Ik mocht natuurlijk niet mee naar binnen (van zoonlief), dus dan begint mijn strijd tegen het eeuwige loslaten. En dan komt het aan hoe mijn houding is.

Tijdens het wachten op mijn dappere zoon was het een komen en gaan van lotgenoten. Het was echt spitsuur. Ik observeerde de medepatienten met belangstelling (je moet tenslotte iets doen). Ik had ook een boek meegenomen (het tweede deel van de eerder geroemde schrijver Carlos Ruiz Zafón). Maar dat was een mooie dekmantel om ongemerkt toeschouwer te zijn. Er kwam bijvoorbeeld een vrouw met een te kort jurkje. Toen ze stond ging het wel, maar toen ze ging zitten, keek ik zo tegen haar onderbroek aan (gelukkig droeg ze die). Ik bedacht dat ik elf ook nog een te kort jurkje heb, dus dat moet ook maar weg. Verder was er een moeder met een piepklein babietje van 8 weken (zo schattig). Toen die dame één geeuw slaakte, kwam er een opmerking in de trant van: zeker weinig slaap met zo’n kleintje? Ik denk dan altijd: waar bemoei je je mee? Daar weet je helemaal niets van. En als je het wel weet, wat kun je er dan mee? Niets!

Je merkt het: wachtkamers hebben geen goede invloed om me. Ik erger me wezenloos aan alles en iedereen. Verder kwamen er een moeder, tante en kind en die moesten natuurlijk allemaal mee naar de dokter. Vindt de dokter fijn. Nog iemand die op zijn vingers kijkt. En die tante sprak echt zo kinderlijk tegen haar neefje, dat ik dacht: wie is hier het kind? Ze kietelde nog net niet onder zijn (baardeloze) kin. Maar ach, ze was vast dolblij dat ze mee mocht met dit bijzondere, bloeddorstige schouwspel. Zo hebben we allemaal recht op onze afwijkingen. Dan ben ik blij dat er smartphones zijn. Natuurlijk is een mens geen eiland en natuurlijk is het belangrijk om belangstelling te tonen (niet te veinzen) voor je naaste. Dat is immers ook onze opdracht: God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf. Maar zo’n telefoon behoedt me voor kletspraat over het weer, want in een wachtkamer ga je natuurlijk geen diepgaand gesprek voeren over bijvoorbeeld het geloof. Ik heb het in ieder geval nog nooit meegemaakt. En praatjes over het weer kunnen me gestolen worden.

Maar het allerergste was een dame die samen met haar man was gekomen en heel gezellig van alles met hem zat te bespreken, waar iedereen bij was. En niet gepast zachtjes maar behoorlijk hoorbaar (bijna onfatsoenlijk). Ze waren een weekendje Rome (maak me gek!) aan het plannen en het gebabbel ging maar door. Ik had nog net genoeg fatsoen om niet mijn vingers in de oren te steken. Die dame was vast zo’n type die een mobiele telefoon totaal niet ziet zitten, maar liever een persoonlijk gesprekje aanknoopt. Heel gezellig, maar doe dat niet in de wachtkamer als ik nerveus ben over het lot van mijn zoon. Misschien was ze bang dat ze de rest van de dag (na de ingreep) niets meer kon zeggen en daarom nu alles er maar uitgooide. Ik was blij toen zoonlief (wat bleekjes) verscheen en we konden vertrekken. Natuurlijk heb ik fatsoenlijk (lachend als een boer met kiespijn) gedag gezegd. Eigenlijk vind ik het veel prettiger als een wachtkamer een stilteruimte wordt. Lijkt me heerlijk!!!